The Little Owl
Steven

ROB DE VOS-PRIJS 2023

Het verplichte thema dit jaar was: Restwaarde. Het gedicht Woonzorgcentrum van Steven Van Der Heyden kreeg, van de in totaal 192 inzendingen, de hoogste score van de jury. De tweede prijs gaat naar Annika Cannaerts met haar gedicht: Laatste groet aan mijn lichaam. Johan Clarysse wint met zijn gedicht Het afscheid voorbij de derde prijs. Leuk feit om te vermelden: alle winnaars komen uit België. In het najaar verschijnt een bundel met daarin alle tien genomineerde gedichten. 
 
  Woonzorgcentrum

Ze leeft in een wereld van glas, is het breken constant nabij
in scheve hoeken kruist ze verkeerde bewegingen
vertrouwt de grond van alles het meest

Ze bestaat in aanrakingen die ze bewaart
onder vingertoppen, eeltplekken overgroeien
haar verleden, leggen laag na laag over verweerde jaren

Ze leeft van woorden die weinig ruimte innemen: ja, nee, misschien
van de eenvoud van een bed waarin slaap niet venijnig komt,
het herkauwen van verveling tussen kleurloze gordijnen

De vitrine van haar geheugen etaleert meerkeuzevragen
in haar hoofd, een bibliotheek vol ongrijpbare kansen

Vanop een bank met een onveranderlijk uitzicht
probeert haar blik radeloos wolken te verbinden

Getroost door het ritme van een pompend hart
zit ze haar blessuretijd uit

Dit lichaam is haar laatste adres 
 

Jurycommentaar Hettie Marzak

Hettie Marzak Meander door Hettie Marzak over Woonzorgcentrum

In dit ontroerende gedicht klopt alles: de observaties, de beelden, de klanken. Zo zijn er de e-klanken in de eerste strofe die met regelmaat terugkeren en de a-klanken in de tweede strofe die dit gedicht melodieus maken. Bij hardop lezen komt dat nog het beste tot zijn recht.

Maar ook het beeld van de ‘wereld van glas’, dat gekoppeld wordt aan ‘het breken’ even verderop in het gedicht, dat vervolgens terugkomt in het glas van de ‘vitrine van haar geheugen’, is goed gekozen voor de breekbaarheid van de oude vrouw.

De dichter tekent een trefzeker beeld van een oude vrouw die lijdt aan dementie en die haar laatste dagen uitzit in een verzorgingstehuis. Hij doet dit zonder sentimentaliteit, maar met mededogen, door slechts te benoemen wat hij ziet en daar zijn gedachten over te laten gaan. Hij roept hier een voorstelling mee op die juist door de eenvoud zo aangrijpend is.

Opvallend is ook dat de lengte van de versregels afneemt naarmate het gedicht zijn einde nadert: zoals ook in het leven van de vrouw de dagen steeds minder in aantal worden. Alles wordt minder: haar geheugen, de woorden die tot haar beschikking staan, de afwisseling van de dagen. Alleen de meest basale dingen blijven over: een pompend hart, een lichaam.

De dichter heeft het verval van een mensenleven zó onder woorden gebracht dat iedereen zich een voorstelling kan maken van het leven in een woonzorgcentrum. Daarmee is het gedicht zowel actueel als tijdloos geworden en zal het steeds opnieuw weer mensen weten te raken, omdat het over ons allemaal gaat.